Afbeelding

Vreemde overheersers in De Meije

Algemeen

Evenals het dorp Bodegraven is de streek De Meije ook geteisterd door allerlei vreemde overheersers.

Het gebied is van oudsher een waddengebied geweest, dat later begroeid werd met moerasbos, en weer later vormde zich een metersdikke veenlaag op de zeeklei. De oude naam Miland betekent dan ook broekland, dat is drassig land. Er moet ook nog een afsplitsing van de Oude Rijn, de Linschotenstroom, door het gebied gelopen hebben, die op sommige plaatsen ook flinke kleilagen heeft achtergelaten. Zo moet er bij de watertoren een meters dikke kleilaag te vinden zijn. De Meije zelf is waarschijnlijk een restant van deze rivier. Deze wetenschap heeft Dr. C.J. van Doorn in de vorige eeuw over het oude Miland verzameld. Het laagveen werd uiteindelijk ontgonnen tot bouwland, en na de inklinking van het land werd het tenslotte geschikt voor grasland. Dat zal rond 1450 geweest zijn.

De bisschop van Utrecht had het voor het zeggen. Men pachtte de grond van hem, en zijn rentmeester en landzaten beheerden het geheel. Na 1296 kwam een deel dat langs de Meije lag bij het graafschap Holland, terwijl het noordelijke deel Stichts bleef.

Pas in de periode tussen het jaar 1000 en 1100 is er sprake van een bewoningskern, en direct ook al van conflicten tussen de heersers. In de hele periode van de 11e, 12e en 13e eeuw zijn er problemen tussen de graven van Holland en de Bisschoppen van Utrecht over het Miland. Ook de bekende graaf Floris de Vijfde heeft hier zijn belangen verdedigd. De vetes gingen over wateroverlast uit het gebied van de bisschop naar de streek die de graaf toebehoorde, en o.a. over het feit waar de grens tussen beide gebieden lag. In 1204 moet bij één van deze gevechten de Mikerk bij de Oude Meije verwoest zijn (zie kaart).

In latere eeuwen, rond 1489, trokken ook in de Meije de Hoeken en Kabeljauwen strijdend en plunderend rond om hun geschillen uit te vechten. Omdat de grond door de ontginning begon in te klinken, en men het overtollige water niet meer op de rivier kon lozen werden er in 1490 molens gebouwd die het water uit de polder begonnen te malen. Uiteindelijk komt het gebied bij de graaf van Holland, maar de pacht van de grond moest men nog aan de Bisschop van Utrecht betalen omdat deze eigenaar van de grond bleef. Het wereldlijk bestuur en de rechtspraak werd in deze oude tijden uitgevoerd door de baljuw-dijkgraaf, die met 5 hoogheemraden en 10 waarslieden het gebied bestuurden. De schout met zijn helpers zorgden voor de openbare orde. De kerk was echter het middelpunt van het openbare leven. Na de zondagse kerkdienst werd dan ook vaak vergaderd over de waterschap zaken, die een belangrijke rol speelden in het dagelijkse leven.

In het meest noordelijke deel van het gebied tussen wat nu de Hazekade heet en de Boschwetering, ging men rond 1775 grond vervenen en turf winnen, zo is het rietland dat er nu is en het natuurgebiedje 'De Haack' ontstaan. Het Meije pad aangelegd als 'kerkepad' werd later 'oortjes pad' genoemd, omdat er een 'oortje', 2 duiten, betaald moest worden om over het pad te gaan. Het werd ook wel 'Papenpad' genoemd omdat papen er gebruik van maakten om naar hun kerk te gaan. De al eerder genoemde rivierklei die zich langs het stroomgebied van het riviertje had afgezet houdt in het noorden bij De Loet ineens op, daar is een open gebied ontstaan met rechts de nog bestaande 'Blauwgraslanden' die nu door' het Utrechts landschap' zorgvuldig in stand gehouden worden. De buurtschap is van oudsher een boerengemeenschap geweest met boerenfamilies en hun personeel, ook waren er flink wat neringdoeners.

Advertentie

Categorieën