Afbeelding

Eeuwenoude beroepen

Algemeen

In een nieuwe serie verhalen willen wij kijken naar oude beroepen in onze regio, te beginnen met de boeren. Bodegraven-Reeuwijk is aan alle kanten omringd door weilanden en vele boerderijen. De honderden boeren die hier in de loop der eeuwen hebben gewoond, zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van het landschap, en ook op de ontwikkeling van onze dorpen.

Het is vooral de verdienste geweest van de Hollandse graaf Dirk III dat de ontginning van de moerasachtige wildernis werd aangepakt. Hij laat mensen werven, die sloten willen graven om het land te ontwateren. Ieder die meedoet, mag de grond gratis hebben en er een boerderij neerzetten, hij doet dan mee met de cope of koop ( cope vind je terug in diverse streeknamen als Boskoop, Nieuwkoop etc.). Veel mensen, ook van buiten deze streek, komen op deze manier hun geluk beproeven. Het zijn: edelen, groepen boeren en vrije mannen, die zo een min of meer vrij bestaan konden opbouwen. Met de hand ontgonnen zij de veenwildernis, met schop en kruiwagen! De nieuwe boer moest wel 1/10 de van de jaarlijkse opbrengst van graan of vee als belasting betalen aan de graaf van Holland of de bisschop van Utrecht ( onze streek lag op de grens van beide gebieden), maar verder was hij eigen baas. Door de afvoer van het water via de Rijn en via de beide Wierickes naar de Hollandse IJssel, begon de grond te zakken, inklinken genoemd. In de 14e eeuw werd het land te nat voor de landbouw, waarna de meeste boeren overgingen op veeteelt, behalve wat hennepteelt bij de boerderij.

Het boerenbedrijf

In een geschiedschrijving die Buddingh ooit over Zuid Holland schreef wordt de luchtgesteldheid boven onze streken als zeer gezond beschreven. Als voorbeeld van deze gezonde atmosfeer noemde de schrijver het volgende voorbeeld: De weduwe Jans Cocken liet bij haar dood in 1612, 181 nakomelingen na, waarvan 7 zoons, 6 dochters, 32 kleinzoons,37 kleindochters en 52 klein- en 47 achterkleinkinderen. Hieruit concludeerde Buddingh dat het Zuid Hollands geslacht een sterk geslacht was.

Sinds de beginjaren is er in het boerenbedrijf enorm veel veranderd. Er waren vanouds veel boerderijen verspreid door de polders. Naast de boerderij met de stal was er meestal een koetshuis voor de tilbury en andere koetsen, en een wagenschuur voor de blokwagen, de kaasbrik, de bokkenwagen en soms voor de hondenkar. De paarden hadden een eigen stal, en de varkens hun eigen hokken, er liepen altijd kippen rond, en meestal ook schapen en geiten. De koeien stonden in de stal, op de deel achter het woongedeelte. En de inwonende boerendienstbode en knecht sliepen vaak ‘op de til ’ boven de koeien. Er was altijd een hooiberg op het boerenerf te vinden, soms zelfs twee, en er was een hokje dat als ‘buitenplee’ fungeerde. Vroeger gebeurde al het werk met de hand, er waren dus ook veel werktuigen nodig, bij een boelhuis ( verkoop van een boerderij) werd alles altijd nauwkeurig vermeld. Een kleine opsomming van de vele werktuigen: stekeltrekker, slegge, rijf, hooispade, zeis, teems, gierbak, praam, weikuipen, roermes, wringtobbe, kaaspers, kaasvaten, pekelbakken, melkemmers, melkbussen, juk, karn, ploeg, schapenruif, waterfornuis, enzovoort.

Omdat er altijd veel werk te doen was, stond men in de zomer al om 3 uur op. Als men land had waarbij de koeien ver in de polder liepen, dan ging men met de boot ( de praam ), of met paard en wagen naar de veestapel, meestal ongeveer 25 á 30 koeien, die dan met de hand gemolken werden. Na het melken werd er door de boerin, met hulp van dochters of de boerendienstbode, kaas gemaakt. Dit gebeurde twee maal per dag. Het mannenvolk was dan al weer bezig met gras maaien, sloot baggeren of hooibouwen. De hooibouw kende haar eigen gebruiken. Het was een drukke tijd, waarbij men doorging tot in de kleine uurtjes. Soms werden er paarden gehuurd bij akkerbouwers ter versterking van de trekkracht. Bij sommige boeren werd in deze tijd speciaal ‘hooibouwbier’ gedronken. Speciale termen als ‘bergplukken’( de hooiberg mooi gelijk maken, en ‘de werfklauwen ‘( het grind op het erf harken ), en ‘strontboenen’, zijn nu uit de mode. In het Kaasmuseum in Bodegraven en het Streekmuseum in Reeuwijk is veel van deze geschiedenis nog terug te zien.