Beeld van een trekschuit in Bodegraven in 1810.
Beeld van een trekschuit in Bodegraven in 1810. Foto: Archiefbeeld

Reizen per trekschuit, diligence of postkoets

Historie Verhalen uit het archief

Van de zeventiende tot de negentiende eeuw was het reizen en vervoer primitief. Het gebeurde in hoofdzaak per trekschuit, postkoets of met eigen paard en wagen of koets. Ook vond men het gewoon om grote afstanden te voet te gaan. Bodegraven lag tussen Leiden en Utrecht, per trekschuit deed men daar ruim 9 uur over. Ook naar Gouda reisde men per trekschuitje, de Goudse straatweg en vaart waren nog niet aangelegd of gegraven, en men kon over land alleen reizen via Oud Bodegraven en dan via een dijkje naar Reeuwijk en Gouda. Per trekschuit moest men zich door enkelen brede sloten en weteringen wringen om Gouda te bereiken.

door Cock Karssen

Drie maal per dag vertrok er een trekschuit van Gouda naar Bodegraven. Ook de trekschuit naar Leiden en Utrecht vertrok drie keer op een dag.

De trekschuit was in het begin de beste manier om je te laten vervoeren. In een klein roefje waar hooguit 28 mensen in konden, was het gezellig al kon men ook last hebben van de reizigers die er hun Goudse pijpen rookten.

Het jaagpad

De trekschuit werd getrokken door een paard dat op het jaagpad langs de waterweg liep.

Het jaagpad langs de Oude Rijn werd op initiatief van de gemeenten Leiden en Utrecht aangelegd en werd in 1664 in gebruik genomen. De aanleg had veel overleg nodig en was een groot project omdat overal grond langs de rivier moest worden aangekocht, en er ook veel bruggetjes moesten worden gebouwd.

In het boekje ‘Bodegraviana ‘dat Frans Ter Meulen in 1920 over zijn jeugd in Bodegraven schreef ( hij woonde op ‘Klein Rhodus’ aan de Noordzijde ) wordt ook verteld over het reizen per trekschuit en per diligence.

Zo schrijft hij: ‘Duidelijk zie ik de diligence van Van Gend en Loos, getrokken door 3 niet dravende maar galopperende paarden, tweemaal daags voorbij komen. Ik geloof dat die diligence het enige wezen was in die tijd, dat haast maakte.’

Het vervoer per postkoets of diligence was inderdaad veel sneller, maar door de slechte wegen met kuilen ook veel ongemakkelijker.

De trekschuit werd halverwege de 19e eeuw vervangen door de stoomboot. Het jaagpad was sindsdien vooral in gebruik als wandel en fietspad.

De postkoets

In 1823 werd begonnen met de postbezorging in onze streek. De postbezorging vond plaats vanuit herberg ’t Postpaard in de Van Tolstraat.( nu de parkeerplaats, vroeger stond hier het oude gemeentehuis). De post kwam ’s nachts met de postkoets van Van Gent en Loos aan in de herberg. De postkoets onderhield de postdienst tussen Gouda en Leiden, op de bok zat de bestuurder in een lange jas met oranje kokarde, de posthoorn om het lijf en met een hoge lakhoed op het hoofd. De Bodegraafse koetsier Hak vertelde, hoe hij dagelijks door weer en wind de post ter plaatse bracht, nadat met vrolijke signalen op de posthoorn de postkoets was aangekondigd. De eigenaar van de herberg, de heer Blom, was ook postmeester en dat betekende, dat hij in de vroege morgen de post, die ’s nachts was aangekomen moest bezorgen tot in alle uithoeken van de gemeente. In 1870 werd de herberg verkocht aan de gemeente Bodegraven om er een gemeentehuis te vestigen, en een dag later brandde het pand af bij de grote brand die het dorp voor een groot deel verwoestte. Aangezien het bezorgen van de post door de herbergier gebrekkig verliep, werd in 1871 besloten om een rijks-telegraafkantoor in Bodegraven te vestigen met C. Staton als directeur. Daarmee kwam een einde aan het vervoer per postkoets.

In de al genoemde herberg het Postpaard kwam ook de diligence aan, die mensen en goederen van Leiden naar Utrecht vervoerde. De herberg had 3 stallen waar de diligence rechtstreeks vanuit de Brugstraat in kon rijden om de paarden te verwisselen. Het was een groot pand dat reikte vanaf waar nu de Prins Hendrikstraat is, tot aan de kapperszaak in de Van Tolstraat. Het was een belangrijke pleisterplaats halverwege Den Haag en Het Loo, zodat de Koninklijk familie onderweg tussen beide plaatsen vaak in het postpaard van paarden wisselde en een verfrissing gebruikte. In 1834 kwam de jonge J. Beijen in de herberg de kroonprins en latere koning Willem II tegen. Ook de hofhouding die tweemaal per jaar langs trok van en naar Apeldoorn, stopte in Bodegraven en bleef soms overnachten in de herberg.

Advertentie

Categorieën