Afbeelding
Foto: Cock Karssen

Verhalen uit het archief: Plunderingen, brandstichting en moord in onze streken

Algemeen

Verhalen uit het archief

Door Cock Karssen

Plunderingen, brandstichting en moord in onze streken

De bewoners van onze streek hebben in de loop van de geschiedenis vele plunderingen, brandstichtingen en moorden moeten ondergaan van rondtrekkende bendes.

Of de Romeinen daar ook debet aan waren is niet bekend, wel is er in hun tijd ook strijd geleverd tussen de Romeinse troepen en de Kaninefaten, waarbij het Romeinse poortgebouw verbrand werd. Na het vertrek van de Romeinen was het een tijd lang rustig in onze streek. Rond 1100 begonnen de ontginningen van onder meer graaf Bodo en begon men zich langs de rivier te settelen.

Men ging nu ook aan de noordkant van de Oude Rijn wonen op de hoge kleiwallen, en er kwam zelfs een eerste kerkje dat aan Sint Gallus is gewijd. Maar de rust werd in die periode regelmatig verstoord door de rondtrekkende Vikingen, die ook in onze streken huishielden en dorpjes uitmoordden en platbrandden, ook Bodo was niet tegen hen opgewassen. De Friese graaf Geruld werd toen naar deze streek gestuurd, hij wist de rust weer te herstellen. Bodegraven kwam onder de heerschappij van de bisschop van Utrecht. In 1281 werd Bodegraven als onderpand van een geldlening aan de graaf van Holland, Floris de Vijfde, gegeven. In 1296 kwam het definitief bij Holland.

In de vijftiende eeuw waren er in onze streek hoog oplaaiende twisten tussen de Hoeken en de Kabeljauwen. De twist ging tussen edelen en steden en dorpen om de macht van Jacoba van Beieren. Woerden was Hoeks (voor Jacoba) en Bodegraven was op de hand van de Kabeljauwen (voor graaf Willem). In 1489 liep de twist uit de hand en werd Bodegraven door de Hoeken platgebrand. Het dorpje telde voor deze verwoesting ongeveer 230 huizen. In de periode tussen 1485 en 1515 heerste er oorlog tussen het graafschap Holland en het hertogdom van Gelre. Gelderse troepen onder aanvoering van Maarten van Rossum hebben tijdens deze strijdperiode in zowel 1507 als 1512 het dorp platgebrand. Alsof het nog niet genoeg was, hebben tijdens de tachtigjarige oorlog ook de Geuzen en Spanjaarden in 1575 en 1576 flink huisgehouden. De schade was in al deze jaren zo groot dat zelfs keizer Karel de Vijfde, in zijn kwaliteit van graaf van Holland, zich het lot van de Bodegravers aantrok. Hij verleende de schout en schepenen het recht om tol te heffen van alle mensen die het dorp binnenkwamen en verlieten. Of deze tol heffing veel opleverde is de vraag, maar in ieder geval vond men elke keer weer de moed om het dorp op te bouwen.

Na de twisten en plunderingen in de vijftiende en zestiende eeuw was het bijna honderd jaar rustig rond Bodegraven. Het dorp viel niet meer onder de graven van Holland, maar er was een staatsvorm ontstaan met stadhouders. Ter bescherming tegen plunderende troepen werd eind zestiende eeuw ter verdediging - naast schansen - ook de inundatie ingevoerd. Men noemde het De Hollandse Waterlinie. Deze linie werd lang niet gebruikt, maar in 1672 was de situatie in het land heel spannend: De republiek der Nederlanden werd in het begin van 1672 aangevallen door Lodewijk de Veertiende samen met de Engelse Jacobus, en de bisschoppen van Munster en Keulen. Men riep de hulp in van de Prins van Oranje, eerst als kapitein-generaal, maar al snel werd hem de titel van Stadhouder verleend. Willem de Derde besloot om de oude Hollandse Waterlinie weer in gebruik te stellen om zo de oprukkende vijanden tegen te houden. Ook de omgeving van Bodegraven viel daaronder. Door de sluizen van de beide Wiericken open te zetten en enkele polderdijken door te steken, werden zowel de zuidelijke als de noordelijke polders rond de Oude Rijn blank gezet. Willem controleerde zelf de werkzaamheden vanuit een kampement in Bodegraven. Helaas ging het op 20 december vriezen, waardoor de troepen zonder moeite over het ijs konden trekken. Met bijlen en hakken probeerde men de weteringen open te houden, om zo de oprukkende Franse generaal Luxembourg nog tegen te houden. Deze generaal liet zich echter ook door de intredende dooi niet tegenhouden en ging met 14.000 man op weg naar Zegveld, waar hij met hout van boerderijen, die zij daarvoor sloopten, over de Slimme Wetering wist te komen. Slechts 3.500 man bereikte de overkant, toen stortte de noodbrug in elkaar. Met deze veel kleinere troepenmacht wist hij via de Meije uiteindelijk Zwammerdam te bereiken, op 28 december van dat jaar. Hoewel de kleine verdedigingsmacht de brug had opgehaald, wisten de Fransen met een boot de overkant te bereiken, waarna men zijn frustraties botvierde op de bevolking. Plunderend, moordend en verkrachtend trokken zij door het dorp, waarbij bijna alles werd platgebrand.

Beeld: Cock Karssen

Advertentie

Categorieën