Het gebied van Reeuwijk-Dorp, Sluipwijk en Waarder in 1615. Beeld: archief
Het gebied van Reeuwijk-Dorp, Sluipwijk en Waarder in 1615. Beeld: archief Archief

Bisschoppen en graven strijden om het gebied

Algemeen Verhalen uit het archief

Na het verdwijnen van de Romeinen uit onze streken rond het jaar 260 werd het gebied verdeeld onder de graven van Holland en de bisschop van Utrecht. Onze dorpen kwamen precies op de grens te liggen, wat heel wat onrust heeft betekend in de loop der eeuwen.

door Cock Carssen

Rond 1100 was het gebied van huidig Bodegraven-Reeuwijk eigendom van graaf Bodo. Heer Bodo was een machtige man, een vazal van de Frankische koning, en hij ontwaterde met zijn knechten het veen om het geschikter te maken voor landbouw. Bodo groef in het veenriviertje dat in de Oude Rijn uitkwam, waarna dit riviertje de ‘Bodegrave’ genoemd werd. Later gaf men ook de nederzetting deze naam. Men ging ook aan de noordkant van de Oude Rijn wonen op de hoge kleiwallen en er kwam zelfs een eerste kerkje dat aan Sint Gallus is gewijd. 

Maar de rust werd regelmatig verstoord door rondtrekkende Vikingen, die flink huishielden en dorpjes uitmoordden en platbrandden. Ook Bodo was niet tegen hen opgewassen. De Friese graaf Geruld werd daarom naar deze streek gestuurd. Hij wist de rust te herstelle en, Bodegraven kwam onder de heerschappij van de bisschop van Utrecht, waarbij het riviertje de Bodegrave de grens vormde met het westelijk gelegen graafschap Holland. 

In deze tijd begon men het hoog gelegen veen steeds verder te ontwateren en er werden meer sloten gegraven. Ook langs het veenriviertje de Meije ontgon men het veen. De streek werd het ‘oude Miland’ genoemd. De schrale grond had in het begin, rond 1100, echter nog weinig opbrengst, waardoor de bewoning ook nog gering was. 

Dorpjes rond Bodegraven

Men denkt dat rond 1200 het gebied rond Bodegraven, Nieuwerbrug en De Meije al grotendeels ontgonnen was. Het gebied rond Waarder werd ontgonnen vanaf het riviertje Oude Wetering. Het is bekend dat bisschop Hendrik in 1267 opdracht gaf om: ‘de Bisschops Weijde, Custwic en Ondacht’ te ontginnen. De ontginning van de Lange Ruige Weide startte in dat jaar. Rond 1334 gold het als ontgonnen gebied.

Ook het zuidelijke gebied dat nu Reeuwijk en Sluipwijk is, volgde in die tijd: rond 1244 gaf graaf Willem II opdracht aan Willem van Brederode om land in het nu Reeuwijkse gebied te ontginnen. Dit deel is nu bekend als Randenburg. Waarschijnlijk was de ontginning in het Reeuwijkse land eind dertiende eeuw al voltooid. Men neemt aan dat rond 1300 à 1435 alle veengrond was ontwikkeld, ook de slechte veengrond bij Reeuwijk. Er ontstonden hier kleine woonkernen in Waarder, Sluipwijk en Reeuwijk-Dorp.

In Nieuwerbrug is de woonkern waarschijnlijk ontstaan doordat de arbeiders die werkten aan het graven van de beide Wierickes zich bij de brug over de Oude Rijn hebben gevestigd. Rondom 1510 moet hier de eerste brug over de Rijn al hebben gelegen.

Wateroverlast

In 1281 gaf de bisschop van Utrecht Bodegraven als onderpand voor een lening aan de graaf van Holland, Floris de Vijfde. In 1296 kwam het langzaam groeiende dorpje definitief in handen van de graaf van Holland. De grens tussen het gebied van de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht liep langs de Meije en over de Oude Rijn naar de Oude Bodegraven. Alles aan de oostkant van dit gebied hoorde bij de bisschop, alles ten westen bij de graaf.

Hierdoor was echter een ingewikkelde situatie ontstaan: door de ontginning van het land was veel water vrijgekomen (door inklinking) en dat moest worden afgevoerd. De bisschop voerde het water van zijn gebied af langs het gebied van de graaf richting zee. Het afvloeien langs de Rijn werd echter steeds moeilijker, omdat deze rivier niet diep genoeg was. Daardoor ontstonden overstromingen. 

In 1165 ontstond hierover een conflict tussen de hoge heren, waarbij de graaf van Holland bij Zwammerdam een dam in de rivier legde om de watervloed te stoppen. Bodegraven kwam daardoor blank te staan. Met hulp van de keizer van Duitsland (de hoogste baas) werd bepaald dat deze dam weer moest worden afgebroken. Zowel bij Alphen als tussen Woerden en Bodegraven werden vervolgens weteringen (de beide Wierickes) gegraven om het overtollige water naar zowel het Spaarne als de Hollandse IJssel af te voeren. In 1366 besloot het heemraadschap van Woerden bovendien om op eigen grondgebied, in Bodegraven, een sluis in de Rijn aan te leggen om zo de afvoer van het water beter te kunnen beheersen. Onderzoeker Van Doorne meent dat deze sluis van grote betekenis is geweest voor de verdere ontwikkeling van Bodegraven.

Advertentie

Categorieën